AVD-Verkeersdeelname

 

Het examen Verkeersdeelneming bestaat uit een zestal onderdelen waarop je wordt beoordeeld. Dit zijn:

  1. Wegrijden
  2. Rijden op rechte en bochtige weggedeelten
  3. Gedrag nabij en op kruispunten
  4. Invoegen en uitvoegen op de snelweg
  5. Inhalen en zijdelings verplaatsen
  6. Gedrag nabij en op bijzondere weggedeelten
    • Rotondes
    • Erven
    • In- en uitritten
    • Overwegen
    • Voetgangersoversteekplaatsen (zebra)

 

Er wordt van je verwacht dat je bij elke van de examenonderdelen:

  • de motor op de juiste wijze bedient en beheerst
  • aangepast en besluitvaardig rijdt
  • rekening houdt met de belangen van andere weggebruikers.

 

Tijdens het examen hoef je niet foutloos te rijden! Het gaat erom dat je laat zien dat je de situatie en je voertuig meester bent!


De examinator bekijkt het totaalbeeld: heb je genoeg in huis om zelfstandig en veilig deel te nemen aan het verkeer?


10 meest gemaakte fouten bij het praktijkexamen

Hier vind je de top 10 meest gemaakte fouten tijdens het rijexamen.

Dit zijn fouten die vooral te maken hebben met verkeerd denken of die veroorzaakt worden door de spanning. Fouten die eigenlijk onnodig zijn. Dit zijn zaken die vaak goed zijn aangeleerd maar door de druk van het examen helaas toch verkeerd worden uitgevoerd.


1. Kijkgedrag

De meeste examenkandidaten zakken op kijkgedrag. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen breed en ver vooruitkijken, op de juiste manier je spiegels gebruiken en kijkgedrag in specifieke situaties.

Wat fout gaat:

  • Overdreven kijken om dit goed te laten zien aan de examinator
  • Te nonchalant kijkgedrag
  • Te gehaast in de spiegels kijken waardoor je eigenlijk niks waarneemt
  • Te laat kijken waardoor je te laat reageert op situaties

Hoe het wel moet:

  • Blijf continu je blik veranderen voor een totaaloverzicht
  • Neem rustig de tijd om goed in je spiegels te kijken en herhaal het kijken.
  • Kijk extra wanneer je aan bepaalde manoeuvres begint
  • Overdrijf niet. Wanneer je rustig in je spiegel kijkt ziet de examinator dit heus wel. En je kijkt niet voor hem of haar, maar voor jezelf!

2. Plaats op de weg

De plaats op de weg hangt af van verschillende factoren. De regels die je leert in je theorie boek zijn een leidraad, maar niet altijd heilig. Alle omstandigheden samen bepalen je keuze.

Wat fout gaat:

  • Te dicht langs geparkeerde auto’s, obstakels of fietsers rijden
  • Niet goed voorsorteren
  • Het te ruim of krap nemen van bochten
  • Te veel naar links blijven rijden op een smalle weg met tegenliggers

 

Hoe het wel moet:

  • Neem genoeg ruimte bij het passeren van een stilstaand of bewegend object. Ook wanneer je dan de andere weghelft op moet. Let dan wel op dat je geen tegenliggers hindert
  • Probeer niet koste wat het kost binnen de lijnen te blijven rijden, als dit jou of anderen in gevaar kan brengen
  • Sorteer goed voor wanneer dit mogelijk is
  • Probeer bochten netjes op je eigen weghelft te nemen
  • Wanneer je op een smalle weg rijdt, houdt dan rekening met je positie en je snelheid.
  • Wanneer er een tegenligger aankomt, ga dan wat rustiger rijden

3. Snelheid

De hoofdregel is: rijd de maximaal toegestane snelheid zolang dat veilig kan. Dat betekent dat je vlot met het verkeer meerijdt, maar wel je snelheid omlaag laat gaan zodra de situatie erom vraagt. Veel examenkandidaten hebben hier moeite mee.

Wat fout gaat:

  • Langzamer rijden dan nodig is. Hierdoor lijk je onzeker en je houdt er verkeer mee op
  • Te hard rijden wordt ook niet geaccepteerd. Het moet verantwoord en veilig zijn
  • Te hard rijden door de bocht
  • Het te snel naderen of oversteken van een kruisingen

Hoe het wel moet:

  • Vlot meerijden met het verkeer is belangrijk, maar pas je snelheid op tijd aan de omstandigheden aan.
  • Veiligheid heeft altijd voorrang. Wanneer je bijvoorbeeld een inhaalmanoeuvre moet doen, kan het veiliger zijn om net iets harder te rijden dan toegestaan.
  • Rijd goed door de bocht en pas hierop ook je snelheid aan. Dit is een kwestie van oefenen.

4. Inhalen

Sommige examenkandidaten zien het nut van inhalen nog niet helemaal in. Toch is dit noodzakelijk als je je aan de hoofdregel van de snelheid wilt houden. Vlot mee stromen met het verkeer en zoveel mogelijk de maximale snelheid rijden met in inachtneming van de veiligheid

Wat fout gaat:

  • Onvoldoende afstand houden bij het inhalen
  • Onvoldoende snelheid hebben om in te halen
  • Voor de zekerheid maar rechts blijven rijden terwijl het verkeer links veel vlotter rijdt
  • Te laat zijn met inhalen

Hoe het wel moet:

  • Hou genoeg afstand bij het inhalen
  • Een inhaalmanoeuvre moet snel uitgevoerd worden. Hiervoor heb je dus snelheid nodig. Ook als dit betekent dat je iets harder moet rijden dan de limiet
  • Durf keuzes te maken die je vlotheid ten goede komen. Als je bijvoorbeeld achter een vrachtwagen rijdt en je hebt de ruimte om voorbij te gaan, doe dit dan ook.
  • Kijk goed ver vooruit en begin op tijd met waarnemen

5. Bijzonder verrichtingen

Bij elke rit krijg je ermee te maken: bijzondere verrichtingen. Maak bijzondere verrichtingen niet moeilijker dan nodig is, en laat je gevoel een beetje meespelen.

Wat fout gaat:

  • Veel mensen hebben te veel aandacht voor de motor en niet voor de rest van het verkeer
  • Te snel alles willen doen

Hoe het wel moet:

  • Blijf altijd de rest van het verkeer in de gaten houden. Niet alleen vooraf even kijken. Je kijk gedrag is hier heel erg belangrijk.
  • Je hoeft niet alles snel te doen. Bij de meeste oefeningen is stapvoets al genoeg.

6. De taal van de weg

Het is belangrijk dat je naast borden, verkeerslichten ook de pijlen, strepen en andere markeringen op de weg in de gaten houdt. Ze vertellen je veel over de situatie op dat moment of die komen gaat.

Wat fout gaat:

  • Verkeerd voorsorteren bij meerdere rijstroken
  • Per ongeluk wisselen van rijstrook in de bocht
  • Verkeerd inschatten van bochten

Hoe het wel moet:

  • Kijk naar de rijstroken om je heen en vraag je af waar het voertuig naast je heen gaat/mag. Dat bepaalt voor jou vaak ook je koers
  • Let erop bij het afslaan hoeveel rijstroken nog meer jouw kant op gaan. Bepaal daarmee ook de keuze van je rijstrook
  • Bij meerdere rijstroken moet je altijd proberen vlak voor of na de bocht in dezelfde rijstrook te rijden. Ben je bijvoorbeeld voor de bocht op de meest linkerrijstrook gaan staan, is dit niet erg, maar volg de bocht dan ook op die rijstrook
  • Let niet alleen op adviessnelheidsborden maar ook op andere zaken zoals; bochtschilden. En kijk wat verder door de bocht heen. Want hier ga je uiteindelijk naar toe.

7. In-en uitvoegen

In-en uitvoegen hoort ook in het examen thuis. Dit is voor velen toch één van de lastige dingen van het motorrijden op de snelweg.

Wat fout gaat:

  • De verkeerde snelheid hanteren
  • Onvoldoende kijken
  • De snelheid van een bocht na het uitvoegen.

Hoe het wel moet:

  • Je kunt niet met een getal aangeven hoe hard je moet rijden als je gaat invoegen. Je moet je snelheid aanpassen aan de omstandigheden. Zorg ervoor dat je op tijd weet wat de situatie is. Rijdt het verkeer door of staat er file, is het druk of niet
  • Invoegen lukt alleen goed als je de situatie goed observeert. Dit begint al bij het naderen van een invoegstrook. Zorg er dus voor dat je goed zicht hebt op de doorgaande rijbaan
  • Blijf altijd waarnemen in je spiegels en bepaal of je genoeg ruimte hebt om in te voegen
  • Zorg ervoor dat je de bocht goed doorkijkt en pas hier op je snelheid aan

8. Rijstrook wisselen

Wat veel examenkandidaten lastig vinden is het wisselen van rijstroken wanneer het druk is.

Wat fout gaat:

  • Onvoldoende kijken
  • Onvoldoende ruimte gebruiken
  • Niet de goede snelheid hanteren
  • Onvoldoende communiceren met medeweggebruikers

Hoe het wel moet:

  • Bepaal rustig wanneer je het beste kunt wisselen van rijstrook. Controleer ook tijdens het wisselen van rijstrook wat het verkeer om je heen doet
  • Probeer de ruimte op te zoeken
  • Wacht vooral niet te lang met je manoeuvre. Wanneer je te lang wacht ben je te laat
  • Als je je snelheid aanpast aan het verkeer naast je, kun je makkelijker invoegen
  • Je dient gebruik te maken van je richtingaanwijzer om te laten zien wat je bedoeling is. Maar je moet niet je richtingaanwijzer aandoen en gelijk gaan

9. Besluitvaardigheid

Veel examenkandidaten vinden het lastig om besluitvaardig te zijn. Het is echter zeer belangrijk dat je besluitvaardig bent tijdens je examen.

Wat fout gaat:

  • De kandidaat is te gespannen
  • Onvoldoende vertrouwen in jezelf
  • Angstig rijden

Hoe het wel moet:

  • Je moet vertrouwen in jezelf dat is het belangrijkste. Je moet er vertrouwen in hebben dat je onder alle omstandigheden de motor de baas bent.
  • Voldoende tijd nemen voor het waarnemen voor een beslissingen is erg belangrijk. Wanneer je genoeg lessen hebt gehad is dit geen probleem.
  • Je moet kunnen rijden zonder angst. Alleen dan kun je de juiste beslissingen nemen.

10. Verkeersinzicht

Verkeersinzicht op de motor is een van de belangrijkste vaardigheden om goed door het verkeer te komen. Dit blijft echter lastig voor veel examenkandidaten. Dit leer je helaas niet door tips te lezen. Maar enkel door veel ervaring op te doen waarbij een verkeersinzicht voor d emotor toch anders is dan voor een auto in het verkeer.

Wat fout gaat:

  • Een verkeerssituatie niet goed kunnen inschatten
  • Niet goed begrijpen welke gevolgen jouw gedrag heeft voor anderen

Hoe het wel moet:

  • Een situatie kunnen voorspellen
  • Inspelen op de situatie die gaat komen